In  het middeleeuwse Amsterdam werden zieken verpleegd door religieuzen in gasthuizen die vanuit kloosters in de stad waren gesticht. De medische kennis stond nog in de kinderschoenen. Zieke mensen zochten genezing bij kwakzalvers, kruidendokters, gebedsgenezers, geneesjoffers en  medicijnmeesters die zich voornamelijk met barbiersactiviteiten bezig hielden.

Poortdeur in de Waag van het gilde
De eigen poortdeur in de Waag van Amsterdam van AGG

In de tweede helft van de zestiende eeuw groeide de bevolking van Amsterdam snel en breidde de stad zich uit. De welvaart steeg en  inzicht en kennis op elk gebied nam toe. Ambachtslieden verenigden zich in gilden: verenigingen van beroepsgenoten die de belangen behartigden van aangesloten ambachtslieden en waakten over de kennis, ervaring, kwaliteit, financiën en de opleiding van de toekomstige gildebroeders. Vooraanstaande gilden hadden in de Waag van Amsterdam een gildekamer. Zo ook het Chirurgijnsgilde dat zich in een van de hoektorens van de oude poort bevindt. Daar was ook de ontleedkamer van de chirurgijns, het “Theatrum Anatomicum’, waar praktisch onderricht in de anatomie werd gegeven door beroemde praelectoren (docenten) als Nicolaas Tulp, Frederik Ruysch, Petrus Camper en Willem Roëll aan de leden van het gilde en hun leerlingen.

Chirurgijns werden van oudsher opgeleid door een aantal jaren als leerling of gezel  te werken in een chirurgijnswinkel onder toezicht van een meester-chirurgijn. Deze verrichtte naast zijn barbierswerkzaamheden aderlatingen, verzorgde wonden en abcessen en was bekwaam in het zetten van botbreuken en de operatieve behandeling van liesbreuken en  blaasstenen.

Naast de praktische opleiding volgden de leerling-chirurgijns verplicht theoretisch en anatomisch onderricht in het Theatrum Anatomicum. Hun opleiding als gezel werd afgesloten met een meesterproef, die bestond uit een theoretisch en een praktisch deel met eigenhandig ter plekke vervaardigde lancetten. Dit alles vond plaats in de gildekamer in de Waag in aanwezigheid van  het gilde-bestuur en de praelector. Bij voldoende resultaat mocht de kandidaat toe treden tot het gilde en een eigen chirurgijnswinkel openen in de stad.

Eind zestiende eeuw was een tijd vol politieke strubbelingen met de strijd tegen de Spaanse overheersing en de “scheiding” tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.

Een jonge Willem van Oranje, geschilderd door Anthonis Mor van Dashorst rond 1554

In 1575 richtte Willem van Oranje de universiteit van Leiden op. Het motto van deze eerste universiteit van de Verenigde Nederlanden luidde ”Libertatis  Praesidium”: Bolwerk van de Vrijheid, veel betekenend in deze tijd van strijd tegen de Spaanse Overheersing en opkomst van het protestantisme. De drie hoofdfaculteiten waren Theologie, Rechten en Medicijnen.  De “ketterse” universiteit Leiden ontwikkelde zich voorspoedig in de jonge republiek en groeide uit tot een waar kenniscentrum.

De eerste hoogleraren in de medische faculteit van Leiden waren opgeleid in Leuven en Italie. Aanvankelijk gaven zij uitsluitend theoretisch onderricht in de lijn van Hippocrates en Galenus. Ook het anatomisch onderricht was puur theoretisch tot 1597. In dat jaar werd door de universiteit een anatomisch laboratorium geopend met daarbij een anatomisch theater, waar op gezette tijden een lijk van een terechtgestelde in het openbaar werd ontleed. Verder werd onderricht in de geneeskundige botanie gegeven.

Na Leiden werden in ook in de andere provincies academies en hogescholen gesticht: in Franeker (1585), Groningen (1614), Utrecht(1636) en Harderwijk(1648) Op de universiteiten ontstond een nieuwe beroepsgroep: de theoretisch geschoolde medicinae  doctores. Deze groep had het recht medicatie (veelal diëten, aftreksels van planten of dierlijke producten of chemische stoffen) voor te schrijven bij aandoeningen van de inwendige organen. De leden van het chirurgijnsgilde dienden zich te beperken tot medische ”chirurgische” ingrepen indien er ook medicinae doctores voorhanden waren. De later opgerichte universiteiten konden zich niet meten met Leiden; zij beschikten vaak slechts over een één hoogleraar in de geneeskunde die veelal ook functioneerde als geneesheer van de stad of het gewest en les gaf aan de plaatselijke chirurgijns. Bij gebleken kennis en vaardigheden werd deze al snel elders aangesteld 

Anatomische Les van Bon geschilderd door Adriaan de Lelie

In de Renaissance werd de anatomie als basis van kennis voor de genees- en verloskunde  onderkend. Amsterdam, waar al rond 1550 een eerste openbare ontleding plaats vond, had op dit gebied een traditie. De Amsterdamse vroedschap stelde reeds in 1578 een Praelector anatomiae aan, welke functie  onder meer door drie burgemeesters van Amsterdam werd vervuld ( Maarten Koster, Sebastiaan Egberts en Nicolaas Tulp)

In  Amsterdam werd in 1632  het Athenaeum Illustre (“doorluchtige School”) gesticht dat een soort  propedeutische opleiding bood, zonder dat dit een graad of titel opleverde.  Het Athenaeum Illustre in Amsterdam haalde twee internationaal bekende hoogleraren binnen: Caspar Barlaeus en Gerardus Vossius. Zij hielden in 1632 hun inaugurale redes, het jaar waarin Rembrandt zijn “Anatomische Les” schilderde. Door hun aanwezigheid kreeg de opleiding het aanzien van een universiteit. In 1660 werd Gerard Blasius benoemd tot hoogleraar geneeskunde en tegelijkertijd tot stadsgeneesheer. Hij gaf colleges anatomie, geneesmiddelenleer en chemie.

In 1771 werd Andreas Bonn benoemd tot hoogleraar ontleed- en heelkunde als opvolger van Petrus Camper. Bonn verzamelde veelbelovende chirurgijns om zich heen met wie hij regelmatig nieuwe heelkundige inzichten en belangwekkende chirurgische gevallen besprak met als doel: het verbeteren van de gildeopleiding. In 1789 waren per decreet alle gilden in de Bataafse republiek opgeheven en werden klinische scholen gesticht als vervanging van het gilde onderwijs

Al  vanaf 1582 werden de zieken  in  de binnenstad van Amsterdam verpleegd in  het Sint-Pietersgasthuis, de voorloper van het latere Binnengasthuis (gebouwd tussen 1868 en 1890). In dit  gasthuis voor armen, soldaten, matrozen en reizigers was onder andere een afdeling voor chirurgische patiënten en een “snijzaal”(operatiekamer). Het is heel waarschijnlijk dat in dit zo vlakbij de Waag gelegen Sint-Pietersgasthuis al klinisch onderwijs werd gegeven.

Binnengasthuis Amsterdam AGG
Het binnengasthuis te Amsterdam

In 1790 werd Andreas Bonn voorzitter van het recent opgerichte Genootschap ter bevordering van de Heelkunde. De chirurgijn Davis Gensccher werd secretaris. In het Genootschap werden de wetenschappelijke discussies tussen de aan het Athenaeum Illustre theoretisch geschoolden en de praktisch geschoolde chirurgijns geformaliseerd. De tweedeling bleef bestaan: theoretisch geschoolde geneesheren, met het recht medicijnen voor te schrijven versus heelkundigen afkomstig van de klinische school. In 1815 werd het Athenaeum Illustre erkend als instelling voor hoger onderwijs.

Agnieten kapel - Athenaeum Illustre AGG
De Agnietenkapel (Athenaeum Illustre)
met het toegangspoortje aan de Oudezijds Voorburgwal 231
Getekend door J.C. van Cranenburgh
bron Stadsarchief

In 1828 werd in het Binnengasthuis de eerder genoemde klinische school geopend met een afdeling chirurgie, met C.B. Tilanus als hoogleraar. In 1830 werd Tilanus, voorvechter van verdergaande samenwerking met geneeskundigen, opgenomen in het bestuur van het Genootschap ter Bevordering van de Heelkunde.

Hoogleraar C.B. Tilanus

In 1878 werd het Genootschap opengesteld voor geneeskundigen onder wijziging van de naam in het Genootschap ter bevordering van de Genees – en Heelkunde (het “grote “genootschap).

In 1847 werden de eerste stappen gezet tot uniformering van de medische stand, mede door de oprichting van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde. Men hoopte dat de lokale genootschappen zich zouden verbinden. In Amsterdam verliep dit niet zonder tegenstellingen en forse discussies. Als tegenhanger  van het “grote” genootschap werd in 1857 het Genootschap ter Bevordering van de Heel- en Verloskunde opgericht, de voorloper van het AGG. Bij wet (o.l.v. Thorbecke) in 1865, werd het verschil tussen geneeskundigen en heelkundigen definitief opgeheven en een nieuwe beschermde titel arts ingesteld. De klinische scholen werden gesloten, het Athenaeum Illustre werd in1877 universiteit  met promotierecht en C.B. Tilanus werd de eerste hoogleraar Heelkunde.

In 1849 werd de eerste algemene ledenvergdering gehouden van de KNMG (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) sindsdien het orgaan voor de belangenbehartiging voor artsen. Vele eerder opgerichte genootschappen gingen ter ziele. Zo ook het in Genootschap ter Bevordering van de Heel- en Verloskunde.

Evert van Dieren werd op 25 maart 1925 de eerste voorzitter van het, deels uit dit vroegere genootschap afgesplitste, Amsterdams Geneeskundig Genootschap.

Het AGG organiseert tot op heden de kennisoverdracht middels voordrachten over zeer uiteenlopende onderwerpen in de geneeskunde. Nieuwe ontwikkelingen komen aan de orde en leiden in ons heterogeen samengesteld gezelschap tot boeiende discussies in vriendschappelijke sfeer.

Geraadpleegde Bronnen:

Bevorderlijk voor de kunst en nuttig voor de Maatschappij. De geschiedenis van het Genootschap ter bevordering van de Heel- en Verloskunde en van het Amsterdams Geneeskundig Genootschap  M.J. van Lieburg, Rodopi, Amsterdam 1988

Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland  G.A.Lindeboom 

2008/dbnl/erven G.A.Lindeboom In het voetspoor van Blasius, een wandeling langs 350 jaar medische zorg en opleiding in Amsterdam  Thomas van Gulik, Frank IJpma, Matthanja Bieze Amsterdam University Press  AUP, 2019, ISBN 9789463728737

Het AGG heeft tot op heden haar bestaansrecht bewezen door het organiseren van voordrachten over actuele ontwikkelingen in de geneeskunde.